<b>‘Een goede balans vraagt om flexibiliteit’</b>

‘Een goede balans vraagt om flexibiliteit’

14 december 2020

In de interviewserie 'Acht lessen uit de RES'en', gaan we met experts uit de energieregio's in ons verzorgingsgebied in gesprek over de uitdagingen binnen de Regionale Energiestrategie (RES). Hieronder: lessen uit de RES-regio's in Overijssel met Ron van der Linden en Martin Linders.

Een windmolenpark of zonneweide, alles zoveel mogelijk op één locatie, of verspreid over de regio? Bij het opstellen van de Regionale Energiestrategieën (RES), zijn deze vragen aan de orde van de dag. Kiezen gemeenten, provincie en waterschap voor een windmolenpark, dan is de kans op draagvlak voor nu kleiner. Krijgen zonneweides de overhand, dan wordt het energienet sneller overbelast en dat brengt hoge kosten met zich mee. Wat is nou die ‘gulden middenweg’ waarmee we dat einddoel van CO2-reductie realiseren?

“We moeten met elkaar op zoek naar een goede balans”, zegt Ron van der Linden, procesbegeleider van de RES West-Overijssel. De RES-plannen worden door iedere betrokken partij; netbeheerder, overheden, woningcorporaties en milieuorganisaties, door een andere bril bekeken. Waar bij de een het draagvlak zwaarder weegt, is het voor de ander de betaalbaarheid van plannen. Het nader tot elkaar komen om uiteindelijk een weloverwogen keuze te maken is de uitdaging waar we voor staan. “En dit vraagt van alle betrokken partijen flexibiliteit. En dat geldt al helemaal nu we ook nog eens vanwege het coronavirus met elkaar op afstand communiceren”, zo ervaart Van der Linden in zijn regio. Dat bemerkt ook Martin Linders, strategisch adviseur energietransitie bij Enexis Netbeheer in de regio’s West-Overijssel en Twente, die vaak met Van der Linden aan de ‘digitale’ tafel zit.

Meer zon dan wind

Net als in veel andere energieregio’s, is in de concept-RES’en van West-Overijssel en Twente een zekere disbalans tussen zon en wind te zien. In deze regio’s is respectievelijk een ambitie afgegeven van 1,6 en 1,5 Terawattuur (TWh) duurzame opwek in 2030. “Windmolenparken leveren op dit moment meer weerstand op dan zonneparken”, zegt Van der Linden. “Je ziet dat in de concept-RES van West-Overijssel het maatschappelijk draagvlak zwaar heeft gewogen. Voor de maatschappelijke acceptatie voor wind, maar ook zon is de participatie van inwoners bij een project van doorslaggevend belang.” De eerste doorrekeningen door onder andere Enexis Netbeheer maken de gevolgen van de disbalans in netinvesteringen en ruimtebeslag zichtbaar. Linders: “Het waait simpelweg vaker dan dat de zon schijnt. Dit betekent dat een windmolen al snel drie keer zoveel elektriciteit produceert. Om tot eenzelfde elektriciteitsproductie te komen met zonne-energie, moeten er veel meer zonneparken op het energienet worden aangesloten. Dat vraagt om drie keer zoveel netcapaciteit.”

Bij de voorgenomen plannen, met de verhouding zon/wind, moet het net ingrijpender worden uitgebreid. Dit betekent hogere maatschappelijke kosten, een groter ruimtebeslag, omdat er meer ruimte nodig is voor kabels en stations, meer werkzaamheden en dus langere doorlooptijden. “Inmiddels voelt iedereen die disbalans. Maar dit is wel iets waar je, zo merk ik in West-Overijssel, voorzichtig mee om wil gaan”, zegt van der Linden. “Er is geen bovengelegen overheid die keuzes oplegt. Dat is alleen maar goed, anders levert het nog veel meer weerstand op, maar dat betekent wel dat gemeenten er onderling uit moeten komen.” Van der Linden benadrukt hiermee dat keuzes voor windmolenparken of zonneparken gevoelig liggen. “Het is voor de regio West-Overijssel echt een grote verandering, de windmolens en zonneparken in het landschap. Je kunt het maar één keer op een goede manier inrichten met energie, en dan wil je het echt goed doen. Als een keuze qua kosten dan duurder uitvalt, maar het wel de meest verstandige lijkt, dan moeten we dat wel met elkaar kunnen overwegen.”

Slimme afwegingen

Maar wat is dan de meest ‘verstandige’ keuze en wie bepaalt dat? Dit blijft een lastige afwegingsvraag waar niet een eenduidig antwoord op te geven is, zo verklaart Linders. “We krijgen vanuit het Nationaal Programma RES, de overkoepelende instantie van de RES’en, wel handvatten mee die ons kunnen helpen bij de keuze. We leren binnen de regio’s steeds beter hoe we dit kunnen gebruiken.”

Dat zogenoemde afwegingskader, stelt dat bij de keuze voor duurzame energie, met vier factoren rekening moet worden gehouden: systeemefficiëntie, ruimtegebruik, maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak en kwantiteit. Systeemefficiëntie gaat over hoe je met keuzes voor techniek ook zo efficiënt mogelijk om kunt gaan met de netinfrastructuur. Bij ruimtegebruik wordt bekeken hoeveel ruimte er is en wat voor impact plannen hebben op de omgeving. Maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak gaan over hoe de omgeving denkt over de realisatie van duurzame projecten. Kwantiteit gaat tot slot over hoeveel energie er uiteindelijk opgewekt kan worden.

“Het is aan de betrokken partijen om over de verschillende onderdelen te adviseren zodat bestuurders een weloverwogen keuze kunnen maken”, zegt Linders. “Zo is het aan ons als netbeheerder om te adviseren wat keuzes betekenen voor de infrastructuur en hoe we systeemefficiëntie kunnen realiseren. We laten bijvoorbeeld zien wat er gebeurt met de kosten als je zon en wind bij elkaar plaatst, in plaats van verspreid.”  

Linders benadrukt dat het maken van de keuze hiermee niet opeens heel eenvoudig wordt. “De beslissing die door bestuurders uiteindelijk gemaakt moeten worden, blijft complex.” Van der Linden onderstreept dit: “We hebben het niet over een project dat we moeten realiseren, het is een langdurig proces. Zo nu en dan steek je de thermometer erin om te zien hoe we ervoor staan.”

De kaarten op tafel

Het aanleveren van de RES 1.0 op 1 juli, waarin plannen voor duurzame opwek concreter zijn, is volgens Van der Linden dan ook zeker haalbaar. “Maar wat hier precies in komt te staan, dat weten we nog niet. We staan achter het concept-bod dat we gedaan hebben en laten we nu kijken hoe we dit ook daadwerkelijk verzilveren.” Volgens Van der Linden vraagt dit onder meer om een sterk adviserende rol van de netbeheerder, maar ook om een faciliterende. “In een transitie, moet je voorbereid zijn op een wisselende vraag van elektriciteit. Denk dan bijvoorbeeld ook mee over wat in alle opzichten nou een goede investering kan zijn. Met een landelijke visie van netbeheerders op wat nodig is voor de belangrijkste infrastructuur, kunnen we ook daarop anticiperen. Zodat we kunnen broeden op wat nog nodig is, maar de eieren die uitgebroed zijn alvast kunnen bakken.”

Een open gesprek over de toekomst van het energielandschap is volgens Van der Linden hard nodig. “We hebben in West-Overijssel gezegd dat we alle kaarten op tafel leggen. Zonder dat er al definitieve besluiten zijn genomen. De kansen en opties in de verschillende gemeenten, hoe ver gerealiseerd dan ook, zijn dan inzichtelijk zodat gesprekken over maatschappelijke kosten, systeemintegratie en innovaties gerichter zijn. Die openheid gun ik alle partijen en dit is ook hard nodig. Tegelijkertijd mogen we echt trots zijn op hoe ver we al zijn gekomen. Vooral nu we vanwege corona ook vanuit huis aan het werk zijn. We moeten ons realiseren dat dit een andere dynamiek met zich meebrengt waarin we ook weer een goede samenwerking moeten behouden.”

Benieuwd naar de andere interviews over de RES? Bekijk hier het overzicht.